Mensen haasten zich door een modderige straat,
en sjouwen in gedachten zware tassen met zich mee.
In hun mondhoek hangt een brandende sigaar
Ze ervaren hier buiten een kwaadaardige, hatelijke sfeer.
Er komen woorden over hun lippen, onbeheerst,
zonder dat zij een blad voor de mond te nemen
Sneeuwvlokken vallen op een gloeiende wang
en waterdruppels vermengen zich met tranen
Ze vormen samen een lange rij stralende parels,
die nergens naartoe stroomt. Hun kindertijd was tekort.
Ze zijn te vroeg afgestompt door armoede, ruzie,
onverantwoordelijkheid en door blinde boosheid.
Het kind kijkt naar de hemel,
die lijkt mee te huilen, de pijn wegspoelend
en vage herinneringen aan een tedere glimlach
zoeken hun weg naar hart en gedachten.
In de lucht zweeft een eenvoudige vraag:
Waarom toch ben ik geboren ?
Gegrepen door kou, door honger en door angst,
scharrelt hij rond op de vuilnisbelt.
Hij houdt ook de zwaardere zakken omhoog,
in de hoop, dat hij snoep zal vinden,
of brood, of melk in een oude fles... Niets!
Alleen van binnen dat pijnlijke gevoel van honger...
Waarom toch ben ik geboren?
Hij knippert zijn bittere tranen weg,
terwijl voorbijgangers met afschuw naar hem kijken,
hem niet eens één woord waardig achten.
Hebben jullie mij soms gevraagd
of ik In jullie duistere wereld wil leven ?
Waarom mag ik geen kind te zijn?
Als ik val, is er niemand, die mij geruststelt en mijn pijn verzacht,
en lieve dingen tegen mij fluistert.
Daar, waar een mamma haar kind kust, zoals alleen zij dat kan,
verdwijnen pijn en tranen... en blijven duizend engelen.
Waarom heb ik zo’n pijn van binnen en weet niemand dat ?
Als iemand het antwoord weet, hoor ik het graag
om niet meer die pijn te voelen in mijn lege ziel.
Mijn wens is klein: dat ik met liefde word aangekeken,
dat ik naar school mag gaan en mama me thuis op de drempel opwacht,
dat ik een klein hondje heb om mee te spelen
en als het kan ook een klein poesje.
Dikke, witte vlokken vallen en bedekken het afval
Vlakbij de muur buigen zich de knieën van het kind
Hij heeft het koud en hij heeft honger... maar hij is niet meer bang
De engelen, die mamma heeft gezonden dragen hem in hun armen.
Hij weet, dat zijn levendige wens nu in vervulling gaat.
Zijn wens was een opgeschreven en gesmeekt gebed.
Naast de vochtige, vieze en beschimmelde muur
lijkt een jongen, in vodden gehuld, te slapen.
Hij glimlacht geheimzinnig met blauwe lippen
spelend in een onschuldige dans met al die engelen
In zijn gebalde vuist, op een verfrommeld papiertje,
is het gebed geschreven... zijn wens is vervuld.
Mensen haasten zich door een modderige straat,
en sjouwen in gedachten zware tassen met zich mee.
In hun mondhoek hangt een brandende sigaar.
Ze ervaren hier buiten een kwaadaardige, hatelijke sfeer.
Er komen woorden over hun lippen, onbeheerst,
Zonder dat zij een blad voor de mond te nemen
Stop, haastig mens, met jouw gejaag door deze wereld.
Kijk eens in het rond en zie de pijn, die geen naam heeft!
Die pijn ligt misschien ziek vlak bij jouw in de buurt.
Die pijn wacht alleen maar op jou. Het is een eeuwige waarheid:
Dat elk mens de kans heeft, als hij dat werkelijk wil,
om anoniem een beschermengel voor iemand anders te zijn.
(Geschreven door Dana Simonescu)